Het museum
Het rock’n’popmuseum in Gronau vertelt sinds 2004 de cultuurgeschiedenis van de populaire muziek van de 20e eeuw. Sinds eind 2018 schittert het historische gebouw in nieuwe glans: Horen, zien, voelen is het motto van het museum.
Permanente tentoonstelling
Met zijn tentoonstellingsconcept creëert het rock’n’popmuseum kippenvelmomenten zoals bij een live concert. De tentoonstelling biedt alle leeftijdsgroepen een multimediale ervaring van geluiden, beelden en tentoonstellingen. Multimedia en interactieve elementen maken het bezoek tot een onvergetelijke ervaring. Bij de ingang wacht bezoekers een hoogtepunt: de beroemdste zoon van Gronau, rocklegende Udo Lindenberg, begroet iedereen persoonlijk op een animatie met meerdere monitoren.
Bezoekers kunnen zich verheugen op een thematisch en creatief fascinerende reis door de dimensies van de popmuziek. Uitvoerig geënsceneerde showcases vormen thematische eilanden rond concepten als rebellie, live op het podium en performance.
Hoogstaande relikwieën van de popmuziek en een innovatief geluidssysteem ronden het unieke tentoonstellingsconcept af.
Onze speciale dank gaat uit naar Udo Lindenberg en de L’Unique Foundation.
CAN-Studio
PRESENTATIE
Populaire muziek is nauw verbonden met de opnamestudio’s waarin het werd gemaakt: The Beatles – ondenkbaar zonder de Abbey Road Studios in Londen. Het typische geluid van jaren 90 boybands: het kwam uit de Zweedse Cheiron Studios. Zonder de Jamaicaanse sound labs van King Tubby en Lee “Scratch” Perry, geen Dub.
De CAN studio speelde ook een centrale rol – niet alleen voor de muziek van de band die er zijn naam aan gaf, maar ook voor Duitse en internationale popmuziek. De sfeer, de akoestiek, de speciale technische apparatuur en de persoonlijkheid van de artiesten speelden allemaal een rol in de muziek die hier werd gecreëerd.
In 1971 verhuisde CAN van hun repetitieruimtes in kasteel Nörvenich naar een voormalige bioscoop in de gemeente Weilerswist. Ze hadden geld verdiend met opdrachten voor filmmuziek en wilden nu hun eigen creatieve ruimte creëren.
De band bestond uit Irmin Schmidt, Jaki Liebzeit, Holger Czukay en Michael Karoli. Malcom Mooney Damo Suzuki zijn de bekendste van hun wisselende zangers. Sommigen van hen hadden gestudeerd bij Karl-Heinz Stockhausen, die in die tijd de aandacht trok met zijn studio-experimenten. Nu zetten ze zelf de rockmuziek op zijn kop: Ze wisselden van instrumenten, werden beïnvloed door niet-Europese muziek en hadden altijd een tape lopen tijdens hun jams, waarvan de delen later opnieuw werden gemonteerd.
Om dag en nacht te kunnen repeteren, bekleedden ze de zaal met matrassen van zeegras uit Duitse legervoorraden. Dit vormde een schild voor de buitenwereld en dus voor goedbedoelende buren. Een mooi neveneffect was het “droge” geluid, d.w.z. weinig ruimte-inhoud op de opnames. Toch maakte de band er ook een punt van om “sfeer” op te nemen: Het kraken van een stoel of de geluiden uit de tuin. Over de matrassen hingen kleurrijke, psychedelische doeken en overal kon je plaatsnemen op de zithoeken en banken.
De structuur van de “Inner Vision Studio”, zoals hij aanvankelijk werd genoemd, was echter opmerkelijk: De controlekamer en de opnameruimte waren niet gescheiden. Het 8-kanaals mengpaneel, waarop de vroege albums van CAN werden opgenomen, stond in het midden van de kamer. Dit systeem werd ook later bewaard. Tot halverwege de jaren 1970 bleef de technische uitrusting van de band bescheiden en was er niet veel ruimte voor het corrigeren van fouten of uitgebreide miking. Terugkijkend vatten de bandleden samen dat het geluid door beide is gevormd: De speciale ruimte die de studio bood en de beperkingen van de technologie.
In 1978, na de ontbinding van CAN, nam René Tinner de studio over. Hij had eerder in Weilerswist gewerkt en kwam, na een kort intermezzo in een andere studio, terug met een idee: hij wilde de experimentele ruimte veranderen in een commerciële muziekstudio. Na de eerste hit kwam het pas echt goed op gang in de bioscoop, nu omgedoopt tot CAN-Studio: Joachim Witt ging er vandoor met “Silberblick”, dat daar werd opgenomen. Met de opbrengst van deze productie financierde hij de aankoop van het CS-V mengpaneel, dat de kern vormt van de collectie in het rock’n’popmuseum.
Dit werd gevolgd door nationale en internationale acts geproduceerd door Tinner, die de unieke sfeer van de zaal wisten te waarderen. Tinner’s grootste productie was waarschijnlijk Fury in the Slaugtherhouse en Double Marius Müller-Westernhagen. Zijn succesvolle album Hallelujah werd gemaakt in de CAN studio. Aangezien CAN hun jams al had opgenomen, stond het live-gevoel van de band ook hier op de voorgrond.
In de loop der jaren was de studio uitgegroeid tot een professionele krachtcentrale: 24-track machines, een Hammond orgel, tientallen synthesizers van analoog tot digitaal. Dit hoogtepunt van de apparatuur, waarmee de studio halverwege de jaren 2000 naar het rock’n’popmuseum verhuisde, kan worden verkend in de kelder van het rock’n’popmuseum.